zaterdag 29 september 2007


Huisjesslak


Deze huisjesslak is vandaag gefotografeerd door mijn nicht An in haar voortuin in Schagen.

Door de grootte (3 a hooguit 4 cm) van het slakkenhuisje en ook de vorm, tekening en aantal "draaiingen" vermoed ik dat het een Wijngaardslak is, maar ik weet het niet absoluut zeker. Zodra ik dat weet zal ik een apart bericht schrijven over die soort.

Eerst iets over slakken en landslakken in het algemeen want weinig mensen weten tot welke groep dieren in het dierenrijk ze behoren en ook hoe hun organen enzo in elkaar steken en ze zich tot andere "lagere" dieren verhouden.

Slakken is de meest gangbare naam maar de officiele naam is Buikpotigen, vanwege de gespierde onderkant waarmee ze kruipen ("lopen"). Hun lijf wordt ook wel hun "voet" genoemd. Slakken zijn een biologische 'stam' uit de biologische 'klasse' der Weekdieren. Weekdieren heten zo omdat hun eigenlijke lichaam "week" is. Naast de 'stam' Slakken zijn andere weekdier stammen de Tweeschelpigen (zoals wel die van het strand kennen) en Inktvissen. Het lichaam van Slakken en Tweeschelpigen (ook wel bekend als Mosselen, al is dat ook een naam voor een specifiek aantal soorten Tweeschelpigen. Het is eigenlijk iets wat bij hogere dieren een soort scelet is. Bij Tweeschelpigen is het een exo scelet (extern scelet). Zoook bij Landslakken. Bij in water levende slakken weer niet altijd. Maar je hebt ook Naakslakken die helemaal niets hebben van dien aard. De meeste Inktvissen hebben een interne schelp. Die heb je misschien wel eens op het strand gevonden. Langwerpige gevallen met een harde bovenlaag en daaronder een zachte kalklaag die vaak als voer opgehangen wordt in kooitjes van kanaries en parkieten. De meeste Inktvissen hebben 10 armen, een aantal andere Inktvissen (de Octopussen) hebben maar 8 armen (vandaar ook de naam) en die hebben weer geen scelet. Heel divers en ingewikkeld allemaal. Het enige wat alle Weekdieren gemeen hebben is het soort zenuwstelsel, de bloedsomloop en de ontwikkeling van het embryo. Daarnaast zijn er vooral veel verschillen.

Vanaf hier beperk ik me tot de Slakken. Ten eerste heb je huisjesslakken en naaktslakken. Beide leven zowel op het land als in het water. Tweeschelpigen en Inktvissen alleen in het water. Inktvissen zelfs alleen in zout water (zee).
Het leeuwendeel van alle slakken leven in het water en het merendeel daarvan weer in zee. Er bestaan in verhouding maar relatief weinig landslakken.

Verder heb je slakken die 2 geslachten hebben maar veelal zijn het hermafrodieten, d.w.z. ze hebben zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen. Slechts enkele soorten kunnen zichzelf bevruchten maar dit heeft als nadeel dat er geen uitwisseling van genen plaatsvindt.

Weer iets waarin sommige soorten slakken zich van elkaar onderscheiden is hun ademhaling, sommigen ademen via longen, andere weer via kieuwen. Ik kom daar in een volgend bericht op terug.

Nog iets wat varieert per soort is de draaiing van het huisje, dat is OF linksom OF rechtsom maar er zijn ook weer soorten waarbij beide voorkomt.

Landslakken met huisje kunnen meer dan 1 jaar oud worden en de winter overleven. Ze zoeken dan een beschutte plek en als hun lijf zich geheel in het huisje terugtrekt sluiten ze het af met een soort dekseltje, waarvoor ook een wetenschappelijke naam bestaat die ik niet bij de hand heb.

VRAAG / VERZOEK (2 zelfs):
- Weet iemand die wetenschappelijke naam van dat dekseltje ?
- Is het soort op bovenstaande foto de Wijngaardslak ('Escargot') ?

Graag via "reactie" onderaaan dit bericht.

4 opmerkingen:

Anoniem zei

Vanwege de zeldzaamheid ben ik geneigd te denken dat de foto waarschijnlijk een gewone "Escargot des jardins", een ordi tuinslak dus, toont. Het zeer opvallend veel grotere formaat onderscheidt de wijngaardslak van de gewone tuinslak. Dit exemplaar is niet zo groot en ik mis ook de brede zijlobben die ik op foto's en tekeningen steeds zie bij wijngaardslakken. De consumptievariant echter kan 6 jaar worden en misschien is dit nog een jonkie? Zou kunnen!

De wijngaardslak om te eten vind ik wat tegenvallen. Door de forse grootte krijg je teveel taaie slakkenmassa in je mond. Kleine zeeslakjes zijn qua kauwmassa delicater. De smaak van kleine slakjes is ook beter met sausjes bij te sturen. De slakjes levend koken en met een speld er uit wippen.....

Anoniem zei

Er zijn hier veel van deze slakken, varierend van deze grootte tot iets groter nog en kleiner uiteraard. Wat mij opvalt is dat hun achterlijf anders van kleur is dan voor, haast glasachtig.
Het eten van zeeslakjes heb ik jeugdherinneringen aan (van mijn logeerpartijen bij opa en oma Viergever). Eerst zoeken en dan koken en inderdaad, met een speld het dekseltje eraf wippen tot je je boterham vol had en dan smullen maar. Dat levend koken besefte ik toen niet zo goed, moet je ook maar niet teveel bij nadenken !
Zal es kijken hoe groot de grootste huisjes zijn...
An.

Anoniem zei

Ik zit net wat te snuffelen op de link : fauna in tuinen. Het is denk ik ook de gewone 'bruine tuinslak'. More appreciated in the kitchen than in the garden...en : second best voor consumptie...na de wijngaardslak, die groter is (Wat je lekker vindt..). Ik krijg toch niet de neiging een pannetje vol te verzamelen en het uit te proberen.Bij ons mogen ze lekekr hun gang gaan.

AntonV zei

Dat eten van zeeslakken waarin geschreven werd in beide bovenstaande reacties herinner ik me ook nog wel uit mijn jeugd in Zeeland. Of het typisch Zeeuws is weet ik niet, ook in andere kustprovincies wordt het wellicht ook wel gedaan worden. Het gaat hier in de slak die Alikruik wordt genoemd, of in Zeeuwe dialect "Kruukels". Je zal die nooit tegenkomen op menukaarten van restuarants ! Het zoeken, rapen, koken en eten ervan is een typisch "volksgebruik".
Ik associeer het ook met het winterseizoen en feestdagen al geloof ik niet dat er een echt verband was met Christelijke feestdagen. Was eerder een kwestie dat het gedaan werd omdat dan de hele familie bij elkaar was. Het gold ook als een delicatesse en het eten ervan werd ook maar 1 a 2 x per jaar gedaan. Van echt "zoeken" was ook niet echt sprake, want de kenners wisten precies waar je ze in grote hoeveelheden kon vinden, n.l. langs steenachtige dijken waar een groot verschil was tussen eb en vloed. Zoals in de Oosterschelde, nog voordat die (gedeeltelijk) afgesloten werd met de stormvloedkering. Wij zochten ze altijd aan de dijk tussen Zierikzee en Ouwerkerk, op een plek waar de dijk een bocht van 90 graden maakte. Ik hielp altijd wel met rapen, maar als enige in de familie at ik ze niet. Ik lustte ze niet en vond ze supersmerig. Alleen al de lucht van het koken vond ik zowat het smerigste wat er te bedenken was. Blijkbaar vonden meer mensen die lucht smerig, want ze werden niet gekookt in de keuken, maar op een butagas fornuis in de schuur met de deur wijd open. Wat ik me ook nog kan herinneren is dat het slakkenhuisje met dekseltje met een naald open maken nog een kunst an sich was. Soms brak het eigenlijke slakje en bleef er een stukje in het huisje achter waar men vervolgens niet meer bij kon komen.

Anton